Door Bernadette van Hellenberg Hubar
Lidwien Schiphorst (27 augustus 1942 – 4 maart 2021)
Lidwien Schiphorst was – en blijft – een van de leden van het kwartet dat gepromoveerd is op Pierre J.H. Cuypers. Gestart in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw beten Wies van Leeuwen en ik de spits af in 1995, waarna zij volgde in 2004 en tenslotte Aart Oxenaar in 2009. Ik leerde Lidwien kennen tijdens een van de excursies van het Cuypersgenootschap.Zij had toen net haar artikel over de beginjaren van Cuypers’ werkplaatsen voor De Sluitsteen (orgaan van het Cuypersgenootschap) geschreven. Ik herinner me dat Wies en ik blij waren dat iemand zich met die tak van de activiteiten van Cuypers ging bezighouden, want daar kwamen wij met ons eigen onderzoek en het actievoeren om gebouwen te redden niet aan toe. De excursie speelde zich af in Friesland, waar we verschillende Cuyperskerken bezochten en ik haar meetrok naar de pastorie waar naar verluidt originele meubels uit het atelier stonden. Wie kon dat nu beter beoordelen dan Lidwien, dacht ik. Maar daar dacht zij heel anders over! ‘Ik ben nog lang zover niet’, sputterde ze. Ruim tien jaar later was ze dat wel en stond vol trots haar proefschrift te verdedigen in de aula van de universiteit van Nijmegen. Het kreeg de titel: ‘Een toevloed van werk, van wijd en zijd’. De beginjaren van het Atelier Cuypers – Stoltzenberg, Roermond 1852 – ca. 1865 (2004).
Dit proefschrift neemt in de reeks een aparte plaats in omdat Lidwien niet koos voor een theoretisch analytische aanvliegroute, maar het concrete kunstwerk centraal stelde. Ze concentreerde zich op de specifieke producten van Cuypers & Stoltzenberg en plaatste hun assortiment zowel in Nederlands als Europees verband. Om dit te kunnen doen heeft Lidwien met eindeloos geduld gegevens bij elkaar gesprokkeld. Niet iedereen begreep destijds hoe bijzonder dat was, tot verteld werd dat juist van die beginjaren van Cuypers’ bedrijf nauwelijks archiefmateriaal behouden is gebleven. Ze heeft daardoor een enorme lacune gevuld, waar we haar als onderzoekers blijvend dankbaar voor mogen zijn. Natuurlijk maakt alleen dit werk een publicatie nog niet tot een proefschrift. Die status verdient het door de manier waarop ze de internationale scene gereconstrueerd heeft en Cuypers & Stoltzenberg daarin heeft gepositioneerd. We wisten dat er een enorm netwerk was op Europees niveau, maar we wisten niet dat het zo groot en zo veelzijdig was. Daarbij heeft ze de figuur van Stoltzenberg bevrijd van de anekdotische waas waar de historiografie hem mee versluierde. Stoltzenberg was een zakenman van formaat die heel wat deuren voor Cuypers geopend heeft en een goed oog had voor de kwaliteit van de kerkelijke kunst van zijn tijd. Kortom, Lidwien deed wat ze zich voorgenomen had; de beeldvorming over het negentiende-eeuwse atelier doorbreken, waarover ze schreef:
Het beeldhouwatelier moest het doen met negatieve termen als serieproductie en kunstenaarsonvrijheid in combinatie met afschuw over het beeldhouwersmateriaal gips. Het werd naar de achterste en allerlaatste gelederen van de kunstgeschiedenis verwezen.
En daarin is ze volop geslaagd!
Het bericht van Lidwiens overlijden overviel ons, haar vakgenoten en collega Cuyperianen, allemaal. Het bracht veel herinneringen terug, ook aan latere excursies van het Cuypersgenootschap, waar we elkaar weer spraken. De sfeer van wedijver die toch altijd wel bestond tussen ons beiden, vergleed door de jaren heen in steeds meer collegialiteit. Je zou verwachten dat dit tot een pakkende afsluiting op vakgebied zou leiden, maar nee … ik houd het op een passage aan het slot van haar proefschrift, waarin Lidwien als persoon even naar voren treedt. Dit was ook het eerste wat bij me boven kwam, toen me gevraagd werd om dit memoriam voor haar te schrijven:
Tenslotte, mijn moeders verhalen, over haar jeugd op kostschool in Roermond en de logeerpartijen op het Steel, waren de allervroegste kennismaking met dat merkwaardige stadje aan het water, Roermond.
Dona eis requiem!
Bernadette van Hellenberg Hubar