Petrus Josephus Hubertus (Pierre) Cuypers (Roermond, 16 mei 1827 – aldaar, 3 maart 1921)

Zijn naam wordt vaak in een adem genoemd met het Rijksmuseumgebouw (1876-1885) en het Centraal Station (1881-1889), beide in Amsterdam. Cuypers was echter ook een architect van kerken. Hij ontwierp meer dan 100 kerken, waarvan er ongeveer 70 werden gebouwd. Daarnaast restaureerde hij tientallen oude kerken en een groot aantal andersoortige monumenten. Ook was hij de ontwerper van de troon waarop de Koning elk jaar tijdens Prinsjesdag de troonrede uitspreekt. Cuypers’ invloed beperkte zich niet alleen tot zijn eigen zoon, Joseph Cuypers, maar ook tot H.P. Berlage en Michel de Klerk.

De architect werd verketterd en vereerd. Sommige niet-katholieken vonden dat hij met zijn architectuur Nederland terugvoerde naar de ‘donkere middeleeuwen’. De door hem ontworpen neogotische interieurs zijn in latere jaren welhaast stelselmatig verminkt. Begin eenentwintigste eeuw worden echter miljoenen uitgetrokken om gebouwen als het Centraal Station en het Rijksmuseum weer in oude luister terug te brengen. Het jaar 2007-2008 werd uitgeroepen tot het Cuypersjaar ter gelegenheid van zijn 180e geboortedag.
Cuypers was de zoon van een kerkenschilder en groeide op in een omgeving waarin belangstelling voor kunst werd aangemoedigd. Na zijn opleiding aan het Stedelijk College te Roermond vertrok hij in 1844 naar Antwerpen om er aan de Kunstacademie architectuur te studeren. Hier kreeg hij les van Frans Andries Durlet, Frans Stoop en Ferdinand Berckmans, die aan de wieg stonden van de neogotiek in België. In 1849 slaagde hij en behaalde hij de Prix d’Excellence. Een van zijn examenstukken was het ontwerp voor een neogotische kerk.
In Roermond, werd hij in 1851 tot stadsarchitect benoemd. In 1852 richtte hij met F. Stoltzenberg het Atelier Cuypers-Stoltzenberg op, waar kerkelijke kunst en meubelstukken werden vervaardigd. In Cuypers’ woonhuis bij het atelier, dat hij in 1853 bouwde, is heden het Cuypershuis gevestigd.
Cuypers was de eerste Nederlandse architect die zich niet alleen verdiepte in de constructie-eigenschappen van de gotiek maar het ook aandurfde die principes in de praktijk te brengen. Zo was hij de eerste architect sinds eeuwen die weer gemetselde gewelven toepaste. Zijn concurrent, de Duitser Carl Weber, die oorspronkelijk uit Keulen afkomstig was maar zich later eveneens in Roermond vestigde, toonde weliswaar een vergelijkbare interesse, maar was conservatiever bij de toepassing van zijn kennis. Hoewel Weber waarschijnlijk de eerste in Nederland was die een neogotische kerk bouwde, was het Cuypers die voor een echte ommezwaai zorgde. Om zijn kennis van de gotiek te vergroten volgde Cuypers in ca. 1854 enkele lessen bij de geleerde Franse architect E.E. Viollet-le-Duc, met wie hij bevriend raakte. Doordat Cuypers over een eigen werkplaats voor kerkelijke kunst beschikte was hij in staat kerken compleet met interieur te leveren.
Cuypers’ werk trok de aandacht van de katholieke schrijver Joseph Alberdingk Thijm, die Cuypers’ eerste neogotische kerken in het blad Dietsche Warande als de ware katholieke architectuur beschreef. Inderdaad zou na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 de neogotiek snel de katholieke stijl bij uitstek worden. Alberdingk Thijms reclame voor Cuypers had tot gevolg dat de architect vanaf 1859 ook boven de grote rivieren ging bouwen, te beginnen met de Sint-Laurentiuskerk in Alkmaar.
Pierre Cuypers is tweemaal getrouwd geweest: Zijn eerste huwelijk was in 1850 met Rosalia Vandevin uit Antwerpen. Ze kregen twee dochters, maar moeder en de tweede dochter stierven aan tuberculose in 1855. In 1859 trouwde Cuypers met Alberdingk Thijms zuster Antoinette, die een begaafd zangeres was. Uit dit huwelijk werden twee zoons en drie dochters geboren, onder wie zoon Joseph, die later eveneens een beroemd architect werd.
Cuypers’ kerkelijke werk was aanvankelijk sterk beïnvloed door de 13e-eeuwse Franse gotiek en de vroege gotiek van het Rijnland. Verspreid over Nederland bouwde Cuypers een groot aantal kerken waarin deze invloeden een vooraanstaande rol speelde. Hoogtepunten uit deze periode zijn onder andere de Sint-Lambertuskerk in Veghel en de Sint-Catharinakerk in Eindhoven. Bij de kerk in Oudenbosch zondigde hij, door de opdracht een kopie van de Sint-Pieterskerk in Rome te bouwen, waaraan hij liever niet publiekelijk zijn naam verbond. Het resultaat was een enorme kerk in de door hem zo verfoeide klassieke stijl, compleet met ‘oneerlijk’ materiaalgebruik in pleister en gemarmerd hout.
Naast de bouw van vele nieuwe kerken en wereldlijke gebouwen leidde Cuypers een groot aantal restauraties in binnen- en buitenland. Vanwege de ophef rond de restauratie van de Munsterkerk in Roermond besloot Cuypers in 1865 zijn geboortestad te verlaten en zich te vestigen in Amsterdam, waar hij een bureau oprichtte en op eigen grond de Vondelstraat liet aanleggen, met huizen en de Vondelkerk naar eigen ontwerp,. In Amsterdam bouwde Cuypers in totaal zes kerken. In de meeste gevallen moest de architect de beperkte beschikbare ruimte optimaal benutten. De grotendeels wigvormige Maria Magdalenakerk uit 1889-1891 (gesloopt in 1968) was misschien wel Cuypers’ grootste prestatie.
Vanaf ca. 1870 ontwikkelde Cuypers zijn stijl verder door op een vrijere wijze Franse, Rijnlandse, Engelse en inheemse invloeden te verwerken. Hij wilde zich profileren en deels conformeren aan de macht van het St. Bernulphusgilde in het Aartsbisdom Utrecht, waar onder bescherming van mgr. Schaepman deze Utrechtse School van de neogotiek, met name de architect Alfred Tepe, de boventoon voerde. Wanneer Cuypers in dit grote gebied opdrachten wilde binnenhalen, moest hij zich aanpassen aan de opvattingen van het gilde. Zo werd hij tot twee keer toe, respectievelijk bij de Sint-Vituskerk in Bussum (1883) en bij de Sint-Jozefkerk in Groningen (1886), gevraagd de, door het gilde geïdealiseerde, middeleeuwse Broederenkerk te Zutphen te kopiëren. In 1876 had hij al zijn ontwerp voor een kerk in het Friese Heeg moeten aanpassen door er elementen uit het concurrerende ontwerp van Tepe in te verwerken.
In de provincie Utrecht zou Cuypers nooit een kerk bouwen; hier kreeg Tepe vrijwel het totale monopolie. Belangrijke kerkelijke werken uit Cuypers’ tweede periode zijn de Sint-Bonifatiuskerk te Leeuwarden, de Sint-Vituskerk te Hilversum, de Sint-Jozefkerk te Groningen en de Sint-Petrus’ Banden in Oisterwijk. Vanaf 1886 liet Cuypers geleidelijk meer werk over aan zijn zoon Joseph, waardoor nu vaak onduidelijk is welke architect voor welk werk verantwoordelijk was. In 1894 verruilde Cuypers Amsterdam voor Valkenburg en kreeg zijn zoon de leiding over het Amsterdamse kantoor.
Ook in het buitenland heeft Cuypers een aantal kerken gebouwd, waaronder drie in België en een in Noorwegen. Op 23 september 1873 werd Cuypers benoemd tot Dombaumeister van Mainz, een functie die hij tot 1877 bekleedde. In die hoedanigheid restaureerde en vergrootte hij de Dom in die stad en trad hij op als adviseur bij de restauratie van een aantal andere kerken in het bisdom.
In eigen land werd Cuypers in 1875 lid van het College van Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst. In deze functie speelde hij een belangrijke rol bij de restauraties van met name middeleeuwse monumenten. Een hoogtepunt is de herbouw van Kasteel de Haar in Haarzuilens.
Cuypers’ katholieke gezindheid was een belangrijk punt van kritiek toen hem de bouw van het Rijksmuseum in Amsterdam werd gegund. Hoewel zijn ontwerpen slechts ten dele neogotisch waren en sterk op de nationale architectuur van de 17e eeuw waren gebaseerd, werd het resultaat door sommige prominenten als ’te katholiek’ beschouwd. Cuypers ontwierp voor het Rijksmuseum ook een aantal bijgebouwen, in een waarvan hij zijn firma vestigde. In een ander gebouw werd de Tekenschool gevestigd waar hij zelf les gaf. Daarnaast bemoeide hij zich actief met de collectievorming. In een vergelijkbare stijl als die van het Rijksmuseum bouwde Cuypers eveneens in Amsterdam het Centraal Station.
Tot op zeer hoge leeftijd bleef Cuypers werkzaam. Zijn laatste kerken bouwde hij in 1914 in Vlissingen en Venlo. In de jaren daarna leidde hij nog enkele restauraties. Hij overleed in 1921 in Roermond. Daar bevindt zich sinds 1930 naast de Munsterkerk een Cuypers-monument, vervaardigd door de beeldhouwer August Falise. Het grafmonument van Pierre Cuypers, in 2006 gerestaureerd, bevindt zich op Het Oude Kerkhof, Kapel in ’t Zand, in Roermond.

Gebruikte bronnen:
-A.J.C. van Leeuwen, Pierre Cuypers, architect 1827-1921, Zwolle 2007.
-Wikipedia